donderdag 17 november 2011

De tekenen des tijds

De wereldgeschiedenis kent sinds de eeuwwisseling van 1900 een mooie traditie van cultuurpessimisten, die hun licht deden schijnen op de richting waarin de samenleving zich ontwikkelde. Meestal was die richting volgens hen de verkeerde, zoals dit mag worden verwacht van een cultuurpessimist.
In de afgelopen eeuw deden onder anderen Oswald Spengler en Johan Huizinga van zich spreken. Beiden waren van mening dat de westerse cultuur zich op een hellend vlak bevond. Het individu dreigde ten onder te gaan in de massaliteit die mede werd veroorzaakt door de technische vooruitgang. De opkomst van het Bolsjewisme was voor beiden een veeg teken.
Spengler ontwikkelde zijn theorieën in de eerste decennia van de 20 eeuw. Huizinga's boek 'Ín de schaduwen van morgen' verscheen in 1935, maar de ideeën die erin zijn verwerkt, vormden zich al in het begin van de 20-er jaren.

De wereld is inmiddels bijna een eeuw verder en opnieuw maakt een gevoel van dreigende catastrofe zich meester van de publieke opinie. Aan vooraanstaande cultuurpessimisten  van het kaliber van Spengler en Huizinga ontbreekt het vooralsnog een beetje.
Opvallend, want nog geen twintig jaar geleden kondigde Francis Fukuyama het einde van de geschiedenis aan. Het grootste leed was volgens hem geleden. Het kapitalistische systeem had definitief gezegevierd. Alle wereldverbeteraars met hun ideologieën konden definitief met pensioen, want er was niets meer om voor te strijden.
Dat Fukuyama zich vergiste is eigenlijk tien jaar geleden al aangetoond, toen twee vliegtuigen zich in de Twin Towers in New York boorden. Inmiddels wijst alles er op dat het systeem dat alle andere systemen overbodig had gemaakt, het kapitalisme, zelf ook aan het einde van zijn latijn is. De schuldencrisis en de haperende economieën in vrijwel de hele westerse wereld zijn de symptomen.

Onder de oppervlakte van de westerse samenlevingen sluimert echter nog een ander probleem, dat op termijn misschien nog grotere consequenties kan hebben voor de samenleving, dan het gegeven dat Europa en Noord-Amerika qua economische voorspoed over hun hoogtepunt heen lijken te zijn. Hoewel er, zoals verderop zal blijken, wel degelijk een verband tussen het één en het ander kan worden gelegd.
Waren het in het begin van de 20 eeuw de massa's die werden gevreesd, inmiddels kan het individu als de grootste vijand van de maatschappij worden beschouwd.

De grootste kracht van de westerse samenleving heeft sinds de verlichting gelegen in het feit dat staatsvorming samenlevingen had geschapen die waren gebaseerd op een grondwet, een scheiding van staat en rechterlijke macht en het gegeven dat een groot aantal dingen in collectiviteit waren geregeld.
Mede daarom werd als voornaamste oorzaak van het gebrek aan vooruitgang in Afrika gewezen op het onvermogen van veel Afrikaanse landen om tot een serieuze staatsvorm te komen. Een staatsvorm die vooruitgang voor alle lagen van de bevolking mogelijk maakte. Corruptie en vriendjespolitiek hebben lang de sfeer in dit continent bepaald en nog steeds is het politieke systeem in een aanzienlijk aantal Afrikaanse landen niet koosjer.

Desondanks lijkt, naast het kapitalisme, ook het geloof in de staat zijn beste tijd te hebben gehad. In Europa is lang niet iedereen meer overtuigd van de heilzame effecten van een staat met een zekere mate van collectiviteit en bovenal: met een op democratie gebaseerd bestuur. Dat laatste is een gevaarlijke opmerking, maar niet geheel zonder grond, zoals ik hoop aan te tonen.
Het vertrouwen van de burger in het probleemoplossende vermogen van de politiek is dalende. Dat is begrijpelijk, als ik eerlijk moet zijn. De politiek is in steeds meer landen en misschien in het bijzonder in Nederland een vertoon van onmacht geworden.
De Nederlandse overheid, nu in de persoon van de huidige regeringscoalitie, put zich uit in deregulering. Men wil de ondernemende burger zo min mogelijk hinderen in het nastreven van zijn individuele belang.
In gevallen waarbij van diezelfde overheid kordaat optreden en besluitvaardigheid worden gevraagd, vallen de handen echter, in vergelijking met de vorige eeuw, veel vaker slap. Er is gebrek aan visie. Zeker als het over de langere termijn gaat. Soms rijst zelfs het vermoeden dat er sprake is van angst om te regeren en duidelijke beslissingen te nemen.
De belangrijkste reden voor die angst is de kiezer. Die heeft in de afgelopen jaren meer dan eens getoond onberekenbaar te zijn. De kiezer stelt eisen die soms onverenigbaar zijn. Hij heeft een zekere haat ontwikkeld tegen alles wat zich met zijn persoonlijke levenssfeer bemoeit of maar enigszins naar collectiviteit zweemt. Tegelijkertijd verwacht hij door de overheid te worden beschermd tegen elk mogelijk onheil.
Eén en ander leidt tot een fatale wisselwerking. Steeds meer gaat het erop lijken dat de overheid over veel zaken geen visie meer wìl hebben. Misschien hoopt men zo te voorkomen dat de kiezer de heersende coalitie bij de eerstvolgende stembusgang genadeloos straft voor ideeën die de zijne niet zijn.
Wat dan weer leidt tot de contradictio in terminis van een coalitie die aan de macht wil blijven om vooral zo min mogelijk te regeren.

Zijn er dan mensen die openlijk beweren dat democratie een waardeloos systeem is en dat ze er graag afscheid van willen nemen?
Hardop gezegd wordt het nog niet, maar wel opmerkelijk is het gegeven dat er een paar jaar geleden ineens twee politieke bewegingen waren die uitdrukkelijk de traditionele vorm van een partij met leden en een jaarlijks congres lieten voor wat ie was. De PVV en Rita Verdonk's TON.
Daar komt bij dat de omgangsvormen in de Nederlandse politiek snel aan het veranderen zijn. Fascisme is nog steeds een woord dat niet mag vallen in discussies over de Nederlandse politiek. Als we bij Wilders en de PVV echter kijken naar het taalgebruik, de hang naar een zeker politiek machismo, het willen verbieden van een bepaald boek, de afwijzing van het rechtssysteem ('ik vind die rechters niks, ik vind dit proces niks') en daarmee de indirecte afwijzing van ons staatsbestel, dan zijn dat elementen die onmiskenbaar in die richting wijzen.
Toch schrikt een groot deel van de Nederlandse bevolking niet meer van dergelijke verschijnselen. Integendeel. Wilders zet die schertsvertoning die  democratie heet eens goed te kakken en laat minachting haar deel zijn. Hier en daar wordt ervan gesmuld, geloof ik.
Was minachting van de democratie niet ook een kenmerk van het fascisme?

Is het afbrokkelende geloof in de democratie een groter probleem dan de schuldencrisis? Eigenlijk is die vraag niet relevant, gezien het feit dat de Europese politiek ook op de schuldencrisis geen adequaat antwoord heeft.

Het zijn twee nagels aan dezelfde doodskist.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten