zaterdag 23 maart 2013

Oud, maar niet eenzaam















Oud en eenzaam wil ik worden
Bevrijd van verantwoordelijkheid
Verlost van het gezeik


Neerlands Hoop in Bange dagen - Offsmboet Ippq Dpef


Vorige week had ik zowaar een echte opsteker.
Ik heb voor de tweede keer (vorige jaar om deze tijd was de eerste) een zogenaamde fittest ondergaan. Die wordt mij aangeboden door mijn werkgever. De vorige keer was het nogal ondermaats uitgepakt. Ik kreeg een 4. Mijn bloeddruk was te hoog, ik was iets te zwaar en mijn zuurstofopname was onvoldoende. Daar had ik allemaal niks van gemerkt; ik voelde me, mijn leeftijd in aanmerking genomen, prima.
Er werd mij schielijk een fit-cursus aangeboden. Vier bijeenkomsten, gespreid over het jaar. Afgelopen december was de laatste sessie. Ik heb daar het één en ander opgestoken, dat valt niet te ontkennen. Ik ben een paar weken geleden zelfs weer eens begonnen met hardlopen.
Dat doe ik al jaren, beginnen met hardlopen. Meestal houd ik het een paar weken vol. Dan komt de klad er een beetje in en na nog een paar weken is het weer voor maanden of jaren klaar met het hardlopen. Voor de laatste fittest was ik een week of vier bezig, schat ik. Om de andere dag, 's ochtends, direct uit bed, twee kilometer hardlopen.
Maar goed. De fittest.
Tot mijn verbazing bleek mijn conditie flink te zijn verbeterd.
De bloeddruk was aanzienlijk gedaald en zat op een voor mijn leeftijd redelijk niveau, ik was lichter geworden (3 kilo, maar toch) en mijn zuurstofopname was een stuk beter dan een jaar geleden. Ik voel me niet veel anders dan toen, maar de cijfers spreken.  Dit keer kreeg ik een 7,5.

Het psychologisch effect van zo'n vooruitgang is in mijn geval aanzienlijk.
Het leek me ineens waarschijnlijk dat ik op 80-jarige leeftijd nog best van het leven zou kunnen genieten. Als ik een beetje op mezelf blijf passen kan ik misschien wel 90 worden!
Ik weet niet of het voor u een prettig vooruitzicht is om een zogenaamd 'gezegende leeftijd' te bereiken. Ik hoop het maar. Voor mij gaat dat in ieder geval wèl op. Ik heb de laatste jaren het vreemde idee dat het beste nog moet komen. Alleen moet er dan wèl tijd zijn om dat beste te kunnen laten plaatsvinden en ervan te kunnen genieten.

De tekst aan het begin van dit verhaaltje wordt gezongen in een programma van Neerlands Hoop in Bange Dagen, destijds in de wandeling Neerlands Hoop genoemd.
Iedereen kent waarschijnlijk Freek de Jonge nog wel. Hij leeft nog, tenslotte. Dat hij ooit een duo vormde met Bram Vermeulen is iets dat veel 20- en 30-jarigen misschien niet weten. Jammer, want Neerlands Hoop was bijzonder. Offsmboet Ippq Dpef, in gewoon Nederlands 'Neerlands Hoop Code' was hun laatste programma. Daarna gingen Bram en Freek ieder huns weegs.
Bram was de romanticus van het duo en waarschijnlijk ook de muzikaalste. Onder zijn invloed werden de cabaretprogramma's van Neerlands Hoop steeds meer programma's van Nederlandse popmuziek met geëngageerde teksten.
Het einde van Neerlands Hoop verdiende niet de schoonheidsprijs. Bram voelde zich door Freek aan de kant gezet. "De ontwikkeling van Neerlands Hoop was de ontwikkeling van Freek. Pas daarná begon mijn ontwikkeling", schijnt hij ooit te hebben gezegd. Bram was ook een laatbloeier, voor zijn gevoel.

Zou Bram regelmatig zijn conditie hebben laten testen? Ik denk het niet. Zo zat Vermeulen niet in elkaar, waarschijnlijk. Hij heeft na Neerlands Hoop nog ruim twintig jaar van alles gedaan. Muziek maken, maar ook schilderen. Maar oud worden was Bram niet gegeven. Ik ben nu al een jaar ouder dan hij is geworden.

Ik vraag me af of Bram Vermeulen ooit verlost is geraakt van "het gezeik".
Het gaat mij er namelijk niet om "oud en eenzaam" te eindigen. Oud worden is prima. Maar belangrijker nog is het om het gezeik achter me te kunnen laten en bevrijd te worden van verantwoordelijkheid. Het grote mensen gedoe, zal ik maar zeggen.

Het geval wil dat ik de laatste jaren steeds vaker aan tafel zit met wethouders. Ik schrijf dit niet om te laten zien wat een grote jongen ik ben. Het is wel iets dat ik me nooit heb kunnen voorstellen toen ik nog een kleine jongen was.
Toen ik tien jaar oud was, dacht ik dat mijn ouders wijze mensen waren. Nu weet ik dat wethouders mensen zijn. Of ze wijs zijn, weet ik niet. Ze hebben veel verantwoordelijkheid, maar terwijl ik bij ze aan tafel zit, giert ook regelmatig de onmacht door de kamer. Niet alleen die van hen, maar ook die van mij. Ik ben nog steeds niet wijs.
Mijn kleine breintje en de verantwoordelijkheid die het moet dragen. Het gezeik dat het moet verwerken. Ik heb achtenvijftig moeten worden om het aan te kunnen. Langzaamaan zal ik het achter me laten. Vóór ik zestig ben, moet het uit het zicht zijn verdwenen.
De laatste twintig jaar van mijn leven wens ik door te brengen in een dragelijke lichtheid. Niet langer gekweld door gelijk of ongelijk. Volledig geboeid door alles wat is, niet door wat zou kunnen zijn. Twintig jaar? Laat het vijfentwintig zijn. Na twintig jaar is het nog niet op, volgens mij. Er is veel, namelijk.

Onvermijdelijk zal het na onbepaalde tijd wel op zijn. Dat wil zeggen: ik kan het niet meer zien; ik kan het niet meer horen en uiteindelijk kan ik het ook niet meer voelen. Mijn praatjesmakerij zal verstommen. Er valt één geluidje weg, maar er zal genoeg herrie overblijven.
Zo bijzonder was het nou ook weer niet. Maar ik heb het wèl naar m'n zin gehad.
De "groene avond", waar de dichter Philip Larkin over spreekt, is aangebroken.
Dat is niet erg. Zo gaan die dingen.


And what's the profit? Only that, in time,
We half-identify the blind impress
All our behavings bear, may trace it home.
But to confess,

On that green evening when our death begins,
Just what it was, is hardly satisfying,
Since it applied only to one man once,
And that one dying. 


Philip Larkin - continuing to live




2 opmerkingen:

  1. Grappig om te lezen hoe je vanuit een geheel ander wereldbeeld (en met geheel andere stilistische middelen) tot de zelfde thema's en conclusies komt als ik in mijn stukjes: de relativering van de zogenaamde volwassenheid en de aanvechtbare meerwaarde van anciënniteit, en vooral het verlangen naar onthechting en een staat van (mag ik het zo noemen?) puur zijn. Op de een of andere manier stemt me dat hoopvol.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Je constatering dat onze wereldbeelden verschillen intrigeert me. We hebben overeenkomsten, maar kennelijk zijn er meer verschillen!
    Dat stilistische verschil zie ik ook, geloof ik. Ik probeer zo sober mogelijk te schijven. Het valt me op dat dit beter lukt naarmate de teksten persoonlijker worden. Ik moet dat vaker doen, misschien. Hoe dichter het op de huid zit, hoe groter het soortelijk gewicht van de taal. Als ik ga vertellen over liefhebberijen, wordt het onwillekeurig modderiger.
    Wat betreft de relativering: ik geloof niet dat ik op weg ben naar het Nirwana. Ik wil me nog wel degelijk boos kunnen maken over in mijn ogen onrechtvaardige zaken. Maar als het eenmaal is gezegd dan is het gezegd. Een kruisvaarder wil ik niet meer zijn. En windmolens zijn er al veel te weinig. Wat er nog is laat ik staan.
    Maar er is leven na de zestigste verjaardag. Daar vinden we elkaar, hoop ik.

    BeantwoordenVerwijderen