woensdag 15 mei 2013

Kafka en de tijdgeest





















Misschien kent u, lezer, mijn persoontje ondertussen een beetje. Zoals waarschijnlijk is gebleken uit wat ik hier schrijf, ben ik in eerste instantie een romanticus. Misschien niet één van het zoetsappige soort, maar toch: een romanticus. Het liefst zou ik, in zo min mogelijk woorden gecomprimeerd, willen schrijven over de emoties die een kale alpenwei op tweeduizend meter boven zeeniveau, nog voor een deel bedekt met de sneeuw, bij mij oproept.
Maar terug uit koekoeksklokkenland neem ik onvermijdelijk weer kennis van dagelijkse gang van zaken in deze tot zichzelf veroordeelde kruising tussen een bananenrepubliek en een geordende maatschappij en het wel-en-wee van zijn constant in verwarring verkerende bewoners.

Nou ja; soms gebeurt er ook nog wel iets leuks.
Anouk, bijvoorbeeld, die met een tamelijk tegendraads lied en met verder weinig meer dan zichzelf, erin slaagt iets te doen wat geen Nederlander in de afgelopen jaren voor elkaar heeft gekregen: een goed figuur slaan op het Eurovisie Songfestival.
Los van de vraag of dit festival verder de moeite van het bekijken waard is, moet me van het hart dat we in Nederland volgens mij een stuk beter af zouden zijn met de geestkracht en de originaliteit van een paar duizend Anouks, dan met die van een paar duizend gemiddelde Tweede Kamerleden.

Het 'probleem Weekers' begon nèt voor ik op vakantie ging.
Nu, ruim twee weken later, emmert en zaagt het nog steeds door, hoewel het erop begint te lijken dat Weekers gewoon kan blijven.
Al toen het probleem werd gesignaleerd, kwam bij me op dat Weekers dan misschien laks omgaat met gesignaleerd misbruik van een regeling, maar dat niemand de vraag stelde wie de constructie van die regeling (eerst uitdelen en dan pas controleren of dat terecht was) had goedgekeurd. Dat moest toch gewoon de Tweede Kamer zelf zijn geweest?
De werkelijkheid is nog absurder, zoals ik vanmorgen in De Volkskrant las.
In 2005, toen het wetsvoorstel met de bewuste regeling in de tweede kamer kwam, werd het te vuur en zwaard verdedigd door het kamerlid Omtzigt van het CDA. Het was namelijk afkomstig van de toenmalige staatssecretaris Wijn, eveneens van het CDA.
Ook Frans Weekers zat toen al in de tweede kamer. Hij was tègen. Onder andere vanwege de fraudegevoeligheid. Maar Frans moest vóór stemmen, vanwege de regeringscoalitie die CDA en VVD op dat moment vormden (het kabinet Balkenende 2).
De heer Omtzigt voerde gisteren de oppositie aan in het streven Weekers ten val te brengen.

Dit soort kafkaïaanse toestanden zijn in de Tweede Kamer geen uitzondering. 
In 2002 vond in Nederland de parlementaire enquête naar de zogenaamde ‘Bouwfraude’ plaats. Hoe zat het ook alweer met die bouwfraude?
Aannemers verdeelden onder elkaar de opdrachten, die openbaar aanbesteed moesten worden. De verkrijger van de order vergoedde aan de concurrenten minstens de kosten van het uitbrengen van de offerte. Deze afspraken kwamen tot stand in regelmatige vergaderingen”, schrijft Wikipedia.
Een schandaal, vond de Tweede Kamer. Dus werd de genoemde parlementaire enquête opgetuigd.

Een openbare aanbesteding komt kort gezegd op het volgende neer: op basis van de ontwerptekeningen kan iedere aannemer inschrijven met de door hem opgegeven prijs voor het bouwen van het ontwerp. Bij de aanbesteding gaan de prijsopgaven in een grote bus. Een notaris leegt de bus en zoekt de opgave met de laagste prijs. Het uitvoeren van het werk wordt ‘gegund’ aan de aannemer die deze opgave heeft gedaan.

In de jaren ’90 was ik betrokken bij een onderwijs-blok op de faculteit Bouwkunde in Delft. Het heette ‘Gebouw en Proces’ en het handelde over de fasen ná het gereedkomen van een gebouwontwerp. Ook de aanbestedingfase kreeg de aandacht.
In ‘Gebouw en Proces’ gebruikten wij een leerboek, waarin de aanbestedingsprocedure nogal uitgebreid werd beschreven. Daarbij werd ook de zogenaamde ‘voorbesteding’ genoemd. Dat was een bijeenkomst die vaak plaatsvond in hetzelfde etablissement waar de feitelijke aanbesteding zou plaatsvinden, alleen één of twee uur eerder. Bij de voorbesteding waren alleen de deelnemende aannemers aanwezig. Iedere aannemer toonde de prijs die hij wilde gaan indienen. Op de laagste prijs werd vervolgens een opslag gezet, die in tweede instantie, na de officiële aanbesteding, onder de aannemers werd verdeeld; de zogenaamde ‘rekenvergoeding’. De laagste inschrijver kreeg het werk. 
Die opslag was geen willekeurig bedrag. Daar had men hele formules voor ontwikkeld, die ook gewoon in dat leerboekje stonden. In essentie was de werkwijze dus volledig transparant. Gemiddeld bedroeg de opslag 3 % van de uiteindelijke aanneemsom.
De voorbesteding werd overigens georganiseerd door een instituut dat met naam en toenaam bekend was, de zogenaamde ‘Samenwerkende Prijsregelende Organisaties Bouwnijverheid’ (SPO). Aannemers die lid waren van één de bij de SPO aangesloten aannemersbonden en aan een bepaalde aanbesteding wilden meedoen, waren verplicht dat bij de prijsregelende instantie te melden. De SPO was al sinds de jaren ’60 als zodanig actief.
Iedereen wist dus, of had kunnen weten, dat de regeling bestond. En tot de jaren ’90 vond ook niemand het een probleem. De Nederlandse overheid had de geschetste gang van zaken altijd goedgekeurd. Het was feitelijk een onderdeel van het poldermodel. De voorbesteding zorgde ervoor dat er geen aannemers failliet gingen door ernstige rekenfouten en het indienen van een te lage prijs. Want de aannemer was verplicht het werk voor de op de aanbesteding ingediende prijs te maken. Tijdens de voorbesteding kon zo’n te lage prijs nog worden teruggetrokken. Daarbij was de voorbesteding een soort garantie voor een goede prijs/kwaliteitsverhouding.

In 1992 kwam er stront aan de knikker toen de Europese Unie aangaf dat de praktijken van de SPO de door EU nagestreefde vrije marktwerking in de weg stonden. Er kwam een Europese beschikking die de voorbesteding verbood.
Na dat moment ontstond een vage toestand waarin voorbestedingen formeel verboden waren, maar feitelijk gewoon doorgingen en oogluikend werden toegestaan door de Nederlandse overheid.
Tot begin jaren 2000 een boekhouder van aannemingsbedrijf Koop Tjuchem in het televisieprogramma 'Zembla' uit de school klapte en de Tweede Kamer plotseling te klein was.
Iets soortgelijks is nu weer het geval met de 'vergroeningscertificaten', waarmee energiemaatschappijen de energie die ze aanbieden tot groene energie maken. Iedereen die zich maar enigszins in deze materie heeft verdiept, weet al jaren dat er behoorlijk wat windhandel te pas komt bij dat geschuif met vergroeningscertificaten. Maar pas nu één van die energiemaatschappijen nogal opzichtig "mea culpa" begint te roepen, wordt de Tweede Kamer wakker. Men vraagt zich af of dit allemaal maar kan. En of er niet iets moet gebeuren.

Wat kunnen we hiervan leren?
Misschien dit: dat het begrip 'kafkaïaans' soms bijna synoniem is met de veranderende tijdgeest. Wat op zeker moment een volledig geaccepteerde praktijk was, is nog geen tien jaar later onacceptabel frauduleus.

Het zijn in alle opzichten merkwaardige tijden. Normen en waarden verschuiven bliksemsnel.
Enkele weken geleden ging het bij Pauw en Witteman over Cyprus en zijn locale bankencrisis. Daar werd twee ver (onder andere door een lid van het Europees parlement) even vastgesteld dat wat geld op de bank zetten en vervolgens voor 10 procent van je tegoed worden aangeslagen om die bank te redden de normaalste zaak van de wereld was.
Het begint erop te lijken dat iedereen met een klein spaarpotje nog slechts de oude sok rest. Of de schoenendoos onder het bed. Dat lijkt in dit vermeend digitale tijdperk niet echt op vooruitgang.

Ziedaar wat observaties uit het begin van de 21e eeuw.
Tien jaar geleden dacht men bij '21e eeuw' nog aan ongekende ontwikkelingen op technisch en medisch gebied. Nu zou je af en toe kunnen denken dat we op weg zijn naar een nieuw 'Herfsttij der Middeleeuwen'.

Voor een romanticus zoals ik misschien nog niet eens zo'n afschrikkendwekkend vooruitzicht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten