vrijdag 30 augustus 2013

Krabbenkreek




















Daar liggen we dan.
Het is donderdag 22 augstus 2013, elf uur 's avonds en bijna laag water. Op minder dan een halve mijl afstand schitteren de lichten van Sint Annaland. Veel dichterbij is de donkere contour van een drooggevallen bank zichtbaar. Daar is het een gepiep en gejodel van jewelste: etenstijd voor de steltlopers. Een uur geleden heb ik het anker laten zakken.
De hele dag is het bewolkt geweest. Het regende zelfs een tijdje. Er is en was totaal geen wind. Ander weer dan het het KNMI een paar dagen geleden opgaf, toen ik de beslissing nam om een dag vrij te nemen en de eerste werkweek na de vakantie één dag eerder te beëindigen dan ik normaal doe. Dat gaf de ruimte om even heen en weer te gaan naar het zoute getijdewater. De reis naar hier verliep gesmeerd, maar bij gebrek aan wind wel ten koste van ongeveer vijf liter diesel.
Omdat de boot vergeven was van vier weken spinnenwebben en -poep was er voor vertrek eerst nog wat te boenen. Ook moest er nog wat worden geklooid met electronica, werd er water getankt en geproviandeerd. Uiteindelijk  gingen pas om half vijf de trossen los.
Daarna ging het snel. De deuren van de Volkeraksluis stonden open toen ik aan kwam varen en de lichten gingen op groen voor ik gas had kunnen terugnemen. Ik werd geschut met nog één andere boot. In de Krammersluis ging het net zo. Dit keer samen met de geelzwarte RWS22 van Rijkswaterstaat, was ik er binnen een kwartier doorheen. Op het Zijpe bleek ik een mijl stroom mee te hebben, die ik echter bij het invaren van de Krabbenkreek weer inleverde. Afgaand water. In het invallende duister waren de onverlichte tonnen van de Krabbenkreek nog net zichtbaar.
Inmiddels is de bewolking aan het oplossen en worden we (er liggen hier nog vijf, zes boten voor anker of achter een meerboei) beschenen door de maan. Hij was twee dagen geleden vol: binnenkort is het springtij. Morgen gaan we droogvallen, maar niet te hoog, anders komen we de eerste twee weken niet meer weg.

23 augustus. We staan. Rond twaalf uur is het opnieuw laag water geweest. Vanmorgen om 6.30 u. ging de wekker. Ik wilde vroeg op, om op m'n favoriete plek te kunnen droogvallen. Rond zes uur was het al hoogwater geweest.
Met behulp van de GPS vond ik de plek terug, tot op enkele meters nauwkeurig. Er stond nog ruim een meter water. Wadloper steekt 0.80 m. Dat geeft de gewenste speling; het volgende HW zal ongeveer vijftien centimeter lager uitpakken en toch wil ik dan weer kunnen vertrekken.
Vanmorgen vroeg was het beloofde weer er nog steeds niet. Het motregende en soms hield het op met zachtjes regenen. Inmiddels is de zwakke oostenwind er toch gekomen. Het is droog, de bewolking is gebroken en de zon schijnt uitbundig. Om de boot jodelen opnieuw de wulpen, maar nu kan ik ze zien. Er zijn ook meer zwijgzame eters. Aan de overkant van de Krabbenkreek, die is gereduceerd tot een riviertje van minder dan honderd meter breed, veegt een lepelaar zijn snavel door het water en er lopen een paar kleine zilverreigers. Dertig jaar geleden zag je ze nog niet in Nederland, maar inmiddels is het klimaat dusdanig warmer geworden dat ze hier zomer en winter blijven. Elk nadeel heeft zijn voordeel, zullen we maar zeggen. Er liggen ook flinke banken met Japanse oesters, een andere exoot die hier tot voor kort niet bekend was. Ongeveer vijftig meter ten zuidwesten van de boot ligt een leeg blikje op het slik. De mens. Ook al is ie in geen velden of wegen te zien, altijd laat ie z'n sporen achter. Ik loop er naar toe en raap het op. Er heeft Blue Bastard ingezeten; zo te zien een goedkoop alternatief voor het drankje dat je vleugels geeft.



















De plaat is vlak. Als het opkomende water de rand ervan eenmaal heeft bereikt, schuift het er in hoog tempo overheen. Binnen een paar minuten wordt een slikveld van vele hectaren opnieuw een  watervlakte. Om kwart over vier staat de boot in een dun laagje water, om vijf uur zijn we los. Het water is helder. Tachtig centimeter diep zie ik de voetstappen, die ik vanmorgen heb gezet toen ik het onderwaterschip afborstelde, nog staan. Geen koe zo bont of er is wel een vlekje aan; ik ben ook een mens.



















Vijf uur ante meridiem. Het is nog donker. Er is wat onduidelijk maar luidruchtig gerommel bij de boeg. In een paar seconden ben onder klamme lappen vandaan en aan dek. Er hangt een andere boot dwars voor de mijne. Ik herken hem; de platbodem die gisterenavond iets verderop voor anker lag. Toen al lag hij er al wat vreemd bij; dwars op de stroom en de wind. "Ik merkte het nèt op tijd", roept de schipper van de platbodem, die met inspanning van al zijn krachten een inniger kennismaking tussen zijn staal en mijn polyester probeert voorkomen. De stroom drukt zijn boot op de mijne of andersom. De verwarring: krabt zijn anker of dat van mij? Opzij zie ik op enkele tientallen meters bij ons vandaan nog steeds dezelfde motorboot waar ik een paar uur geleden naast lag.
De platbodem schuift zijdelings weg en nu krijg ik te maken met zijn boegspriet, die door mijn verstaging dreigt te te vegen. Het is mijn beurt om om er wat spierkracht tegenaan te gooien. Een paar seconden later is de platbodem vrij van mijn boot. Hij drijft, nog steeds  dwars op de stroom, met het opkomende water verder, waarbij hij andere voor anker liggen boten gelukkig mist. Het laatste dat ik van hem zie zijn de lichtjes in zijn kajuit, die langzaam in het donker verdwijnen. Ships that pass in the night, maar dan anders.

24 augustus, half tien 's morgens. Het motregent. Ik vaar weer in het Zijpe, ongeveer op de plek waar vroeger het autoveer Anna-Jacobapolder - Zijpe voer. Met de noordoosten wind is het net bezeild en in de vlaagjes loopt het nog best aardig. Aan bakboord komen de tankers die heen en weer varen tussen Terneuzen en Rotterdam voorbij. Aan stuurboord ligt de kop van het schiereiland van Sint Philipsland, dat in de volksmond Flipland wordt genoemd, zoals Stalland het synoniem voor Sint Annaland is
Pakweg vijfenveertig graden over stuurboord breekt iets donkers door het wateroppervlak. Een bruinvis. Met tussenpozen van een paar seconden tot een halve minuut komt het dier boven en is een seconde lang zijn kleine rugvin te zien. Het Zijpe is behoorlijk diep. Ter plekke vijfendertig meter, leert een blik op de dieptemeter. Misschien is er een verband met de langere periodes dat de bruinvis onder water blijft.



















Terwijl ik doorzeil, blijft de bruinvis ongeveer op dezelfde plek actief. De laatste keer dat ik hem zie, komt ie schuin achter de boot boven.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten