dinsdag 11 oktober 2016

Het werkende leven - deel 1, het einde.

cartoon: Tom Meyer


















Het is dinsdagochtend en ik zit thuis, achter mijn eigen computer. Hoe bijzonder is dat? Het is namelijk ook half oktober en ik zou zomaar herfstvakantie kunnen hebben. Of misschien heb ik een verlofdag opgenomen.

Vakantie of verlof zijn echter niet aan de orde.
De werkelijkheid is dat ik met pensioen ben. "Eeuwig vakantie", zou je kunnen zeggen, maar dat dat "eeuwig" wekt mij teveel associaties met de eeuwige jachtvelden. Dat doet het kennelijk bij meer mensen. Er was tenminste iemand, die, toen hij hoorde van mijn afscheid van het werkende leven, mij "veel plezier achter de geraniums" toewenste. Ik ben er nog steeds niet achter of dit nu als een grapje was bedoeld, of niet. Kennelijk denken sommige mensen nog steeds dat met pensioen gaan gelijk staat aan de overgang naar een staat van vegetatie. Ècht leven kun je het niet meer noemen.
Ik geef toe dat ook bij mij "gepensioneerd" niet per definitie positieve associaties opwekt. Heel af en toe zie ik wel eens, zo rond etenstijd, het televisieprogramma We zijn er bijna van omroep Max  voorbijkomen. Het toont het stereotype beeld van de pensionado. Krasse knarren die, niet helemaal onbemiddeld, met hun royale voiture en aanhangende sleurhut Europa bereizen. Bij elke stop verschijnen weer de klapstoeltjes en moet er direct koffie worden gezet. Nadat men zijn kleine koninkrijkje (een tijdelijk stukje Nederland in den vreemde, als het ware) heeft afgepaald, gaat men op pad om de nieuwe omgeving te ontdekken en volop te genieten van de geneugten die deze te bieden heeft. Echt puur genieten op z'n Hollands. Op zich niks mis mee, trouwens; ik doe hetzelfde, maar dan met een bootje.

Dat beeld is er echter mede verantwoordelijk voor dat de rest van Nederland, en dan met name zij die nog zo'n dertig tot veertig jaar te gaan hebben tot zij de A.O.W.- leeftijd hebben bereikt, ons gepensioneerden in toenemende mate is gaan haten. Wij vreten namelijk alles op en voor de metro-mensen van nu is er straks niks over. Denkt men.
Dat verwijt treft mij des te meer, omdat ik de zogenaamde pensioengerechtigde leeftijd nog lang niet heb bereikt. Daarmee bedoelt men over het algemeen de leeftijd waarop men A.O.W. gaat ontvangen. In mijn geval is dat 67 jaar.
Als ik mensen vertel dat ik "met pensioen ben" word ik vaak verbaasd aangekeken. Zó oud ben ik toch nog niet? Inderdaad; dat is het mooie: ik ben nog maar 62. Ik vertel er altijd maar snel bij dat ik desondanks 43 jaar gewerkt heb en dat ik bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds nèt (op een paar maanden na) de veertig pensioenjaren niet gehaald heb.

Datzelfde ABP biedt zijn premiebetalers het Keuzepensioen. Dat houdt in dat je vanaf je zestigste met pensioen kan. Je kiest zelf het moment en krijgt tamelijk helder de consequenties daarvan gepresenteerd. Met het inmiddels opgebouwde pensioen en de acceptatie van het gegeven dat ik er netto enkele honderden Euro's op achteruit ging, had ik de optie eerder te vertrekken.
Aanvankelijk leek het optimale moment voor vertrek het bereiken van de 63-jarige leeftijd. Toen mijn werkgever van mijn voornemen hoorde, dacht die daar anders over. Men was namelijk aan het reorganiseren en hoewel men mij al eerder weer keurig netjes had teruggeplaatst in de organisatie (zo gaan die dingen; men gooit alle werknemers in één grote pool en vist daarna de bruikbaarste krenten uit de pap; die worden vervolgens 'geplaatst' in de 'nieuwe' organisatie), kwam het de gemeente Dordrecht bij nader inzien beter uit als ik al, in het kader van deze reorganisatie, met 62 jaar zou vertrekken. Om mij ervan te overtuigen dat dit ècht voor iedereen het beste was, kreeg ik een geldpotje mee om mij te compenseren voor het extra inleveren op het pensioen dat het nòg eerdere vertrek met zich mee bracht.
In combinatie met het gegeven dat ik er tot voor kort nog in slaagde enkele honderden euro's per maand te sparen en het feit dat mijn woonlasten, door het opnieuw voor 20 jaar afsluiten van mijn hypotheek, zomaar 40 procent omlaag gingen, was de keuze, voor mij althans, niet zo moeilijk meer.

Ik zag de mogelijkheid als een beloning voor het brave leven dat ik als werkende heb geleid. Altijd gewerkt, bijna nooit ziek, nooit aanspraak gemaakt op sociale vangnetten. Keurig meebetaald aan het instanthouden van onze welvaartsstaat en het onderwijs van kinderen die ik zelf nooit heb gehad.
Rijk doodgaan is in mijn geval geen streven. Je kan één of ander goed doel in je testament opnemen. Maar terugkijkend vond ik eigenlijk dat ik de maatschappij netto meer had opgeleverd, dan gekost. Ik ben geen last geweest voor het collectief. Integendeel.

Daar komt bij dat ik gevoelsmatig, wat betreft dagelijkse bezigheden, aan iets heel anders toe was. De laatste werkende jaren waren, hoewel in allerlei opzichten best interessant, geen onverdeeld genoegen.
In combinatie met een reeks van dingen die ik nog graag zou willen doen en die helaas weinig tot geen geld opleveren, maar wel veel tijd kosten, groeide daardoor het verlangen naar een zekere vrijheid. Ten lange leste loskomen van het keurslijf. Ontsnappen aan de wereld van de grote mensen, zoals ik het in een eerdere stukje wel eens genoemd heb.
Daarom ben ik vanaf heden overgegaan op een bescheiden vorm van potverteren. Het zou wel lachen zijn als ik, bij wijze van spreken, dood ga met nog net genoeg op mijn bankrekening om mijn crematie te bekostigen. In de praktijk zal dat nog lang niet meevallen, trouwens. Alleen in de film  Le tout nouveau testament is iedereen op zeker moment op de hoogte van dag en uur van zijn of haar dood. Plannen is dus lastig. Bovendien heb ik nog een vriendin, die, ondanks het gegeven dat ze in haar eigen inkomen voorziet,  misschien best een klein appeltje voor de dorst kan gebruiken, als ze mij overleeft. Maar u begrijpt het principe.

Dit stukje is getiteld Het werkende leven. Wat is daar, na de eerder genoemde 43 jaar van te zeggen?
Hierboven maak ik melding van het feit dat ik nooit aanspraak heb gemaakt op de sociale voorzieningen. "Heb hoeven maken" klinkt in dit verband al weer wat genuanceerder. Naast mijn welhaast stuitende braafheid als factor daarbij, heb ik namelijk ook wel wat geluk gehad, denk ik.

Omdat dit epistel alweer meer dan genoeg woorden telt, bewaar ik dat verhaal voor deel 2 van het Het werkende leven; Van het begin tot het begin van het einde.