vrijdag 2 november 2012

Een welgestelde Bavink



















Een paar weken gelden bezocht ik op de valreep en in mijn eigen Dordrecht een schilderijententoonstelling. In het Dordrechts Museum liep al sinds 27 mei van dit jaar de expositie 'A.P. Schotel - De wereld van het water'. Op 14 oktober j.l. sloot hij.
Ik had nog nooit van Anthonie Pieter Schotel gehoord. Zijn naamgenoot J.C. Schotel, schilder van immer stormachtige zeegezichten, met schepen waarvan de zeilen altijd op het punt staan aan flarden te scheuren of al aan flarden zijn gescheurd, kende ik wèl. Beide Schotels waren Dordtenaren van geboorte, maar geen tijdgenoten. Anton Schotel, geboren in 1890, was een 20e eeuwse impressionist; Johannes een romantische schilder uit de 19e eeuw. Evenmin was Anton een directe afstammeling van Johannes; er was sprake van een verder verwijderde verwantschap.

Je kunt erover twisten in hoeverre een impressionistisch schilder in de eerste helft van de 20e eeuw al een anachronisme was. Anton Schotel schilderde in een stijl die aan het eind van de 19e eeuw al vele hoogtepunten had gekend. De avant-garde van de schilderkunst was in de eerste helft van de 20e eeuw met hele andere dingen bezig.
Picasso en Mondriaan was het niet te doen om herkenning en het weergeven van de essentie van een plek en zijn atmosfeer. De Stijl werkte, bij monde van Theo van Doesburg, aan een vergeestelijking van de kunst. Het schilderen "naar de natuur" was een juk dat Van Doesburg wilde afwerpen. Het verschil tussen een foto en een schilderij die hetzelfde beeld weergeven, was volgens hem dat het schilderij de emotie van de maker bevatte. De abstractie van de Stijl hield in dat alleen die emotie werd weergegeven. De schilderkunst, eigenlijk alle kunst, diende van elke referentie aan tastbare zaken te worden ontdaan.
Picasso was in die dingen minder extreem. Beelden werden vervormd en gefragmenteerd, maar niet volledig abstract. Maar ook bij hem lijkt emotie voor tastbare schoonheid te gaan.

In dat klimaat hield Anton Schotel vast aan het klassieke idioom van het mooie plaatje. Het nesciaanse kijken, het vastleggen van een combinatie van beeldcompositie en de lichtval die er was op dàt moment. Een beeld zoals dat zich misschien nooit meer exact op die manier zal vertonen. Het zoeken naar schoonheid en de onvergankelijkheid ervan.
Of Schotel ook ècht het aspect 'onvergankelijkheid' voor ogen had, heb ik niet kunnen achterhalen. Het is een interpretatie en een emotie die ik er zélf aan hang en die voor mij de grootste aantrekkingskracht vormt van de stijl van Schotel.
Nescio heeft prachtig over dat gevoel geschreven. Het gegeven dat één moment verhalend, of in een beeld wordt vastgelegd. Een moment dat voor eeuwig voorbij is. Het komt nooit meer terug. Niet exact zó, in die tinten en in dat licht. De vergankelijkheid van het onvergankelijke.




















Wandelend door Schotels tentoonstelling verbaasde ik mijzelf over het feit dat ik zó geroerd was door een schilder uit een al redelijk grijs verleden, waar ik desondanks een jaar geleden nog nooit van gehoord had.
Zelf een liefhebber van het water en boten, blijken dit ook Schotels voornaamste inspiratiebronnen te zijn geweest. Hij ging in de late jaren twintig zelfs een tijdje in Volendam wonen om de Botters van de Volendammer vissers te schilderen. En ik, met mijn obsessie voor historie en plaats, zie een bij Enkhuizen gemaakt schilderij, waarop schorren te zien zijn. Het IJsselmeer heette in de die tijd nog Zuiderzee. De Zuiderzee was gevuld met zout, of op z'n minst brak water. De vegetatie langs de oevers was daar ook naar.
















Ontroerend is trouwens ook het levensverhaal van Anton Schotel.
Toen zijn stijl zich begon te vormen en te perfectioneren, waren de voortrekkers in de kunst hem dan misschien al vér vooruit; het grote publiek hadden ze vooralsnog ook achter zich gelaten. Of er toen al mensen waren, die kwalificaties als "dat kan mijn zoontje van vier ook" bezigden, weet ik niet. Feit was, dat er in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw een uitstekende markt was voor Schotels figuratieve kunst. Zijn werk verkocht goed en al in de twintiger jaren leefden hij en zijn vrouw in een zekere welstand. Ze kochten een auto en bereisden Europa. Het echtpaar verbleef een tijdje aan de Franse Rivièra en later in Bretagne. Schotel schilderde overal waar hij kwam.
In de jaren dertig verhuisden ze naar Rotterdam, waar Schotel de haven schilderde. Maar Anton was geen stadsmens. Rotterdam maakte hem nerveus. Na korte tijd lieten ze de stad weer achter zich en vestigden zich in het oude kunstenaarsdorp Laren.
Nadat Nederland door de Duitsers was bezet, bleek ook Seyss Inquart een liefhebber van Schotels werk. Want wat je ook van zijn kunst kon zeggen; entartet was die niet. Tijdens een bezoek aan Laren kwam de Rijkscommissaris bij Schotel langs en kocht twee van zijn schilderijen. Door zijn populariteit bij de bezetter belandde Schotel ongewild in het verkeerde kamp. Hij was zelfs even ondersteunend lid van de NSB. Na Dolle dinsdag vluchtten hij en zijn vrouw van de weeromstuit naar Berlijn. Pas in 1946 keerden de Schotels berooid en in slechte gezondheid in Nederland terug. Hoewel hij nooit werd veroordeeld, waren veel van zijn bezittingen geconfisqueerd en het duurde jaren voor hij ze terugkreeg.
Hij bleef schilderen, maar Anton Schotel kwam deze deconfiture nooit meer helemaal te boven. Hij overleed in 1958.














Geen opmerkingen:

Een reactie posten